M en V zijn met elkaar gehuwd. Zij drijven samen een onderneming in de vorm van een BV. In juli 2011 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2012 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. V heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden.

M verzoekt de rechtbank de door V aan hem te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 5.000 per maand. V betoogt dat M zich dermate grievend heeft gedragen, dat van haar in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij bijdraagt in zijn levensonderhoud.

De rechtbank overweegt dat het vonnis van de politierechter van 6 januari 2012 dwingend bewijs oplevert dat M V op 2 juli 2011 meermaals heeft mishandeld. M levert geen tegenbewijs, waardoor dit in onderhavige procedure eveneens vast staat.

V heeft verder aangevoerd dat M op 24 september 2014 conservatoir beslag heeft gelegd op de in de woning van X aanwezige inboedel, met het doel haar en X te beschadigen. Door M is niet betwist dat hij het verlof tot het leggen van conservatoir beslag heeft verkregen op grond van een onjuiste voorstelling van zaken en dat hij na het leggen van het conservatoir beslag geen hoofdvordering heeft ingesteld, zodat ook dit – als niet weersproken – is komen vast te staan.

M heeft evenmin betwist dat hij V valselijk heeft beschuldigd van financiële malversaties en fraude bij een opdrachtgever, externe relaties en de vereffenaar van de bv van partijen, met het doel V in een kwaad daglicht te stellen en te bewerkstelligen dat zij geen werk in de financiële wereld zou verkrijgen. Vast staat tevens dat M (met het oog op tussen partijen lopende procedures) een overeenkomst van aandelenoverdracht en een arbeidsovereenkomst heeft vervalst.

Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank als volgt. Duidelijk is dat partijen al jarenlang in een (juridische) strijd zijn verwikkeld rondom de afwikkeling van de echtscheiding en de vereffening van hun bv, waarbij de emoties aan weerszijden hoog oplopen. De gedragingen van M (lees: de mishandeling, het conservatoir beslag, de aan derden geuite beschuldigingen en de vervalste documenten) gaan echter verder dan binnen de context van de tussen partijen gevoerde (echtscheidings-)strijd toelaatbaar kan worden geacht. Daarbij acht de rechtbank ook relevant dat voor een aantal van die gedragingen geldt dat sprake was van enig tijdsverloop sinds het uiteengaan van partijen. Het is de optelsom van voormelde gedragingen die maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van V te verlangen dat zij een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud van M. De rechtbank wijst het verzoek van M dan ook af.

Rechtbank Midden-Nederland 8 november 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:5365