M en V zijn gehuwd geweest, welk huwelijk in 2010 door echtscheiding is ontbonden. Uit het huwelijk zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V in Groningen; partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over hen uit.
De scheiding tussen partijen is problematisch verlopen. Na de nodige strubbelingen heeft de rechtbank in 2012 de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld.
V heeft sinds het voorjaar van 2012 een nieuwe partner en heeft op dit moment een uitkering. Zij verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar Leeuwarden te verhuizen.

V en haar nieuwe partner hebben de wens om met elkaar in het huwelijk te treden en, samen met hun beider kinderen, te gaan samenwonen in Leeuwarden. Hiervoor bestaat een aantal redenen. Ten eerste is de nieuwe partner werkzaam in Leeuwarden, is hij daarnaast kostwinner en heeft hij een ruime woning die beter geschikt is om samen te wonen dan de sociale huurwoning van V in Groningen.
Volgens M verloopt de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, die op basis van een tweetal raadsrapportages door de rechtbank na veel onenigheid en discussies tussen partijen is vastgesteld, nog maar sinds enkele maanden goed. M beargumenteert dat de voorgenomen verhuizing van V, die wijzigingen tot gevolg zal hebben voor de zorgregeling, niet in het belang van de kinderen is.

De rechtbank stelt vast dat het op dit moment goed gaat met de kinderen, mede door het goed verlopen van de contactregeling. Groningen vormt hun vertrouwde woon- en leefomgeving waar zij al hun hele leven naar dezelfde school gaan, een deel van hun familie en vriendjes en vriendinnetjes hebben, alsook hun sociale en maatschappelijke activiteiten, maar ook hun vader met wie zij een goed contact onderhouden. De kinderen zijn derhalve in Groningen geworteld. Onder deze omstandigheden dient op dit moment het belang van V bij het starten van een nieuw gezinsleven met haar partner in Leeuwarden naar het oordeel van de rechtbank niet te prevaleren boven de belangen van de kinderen om op dit moment hun leven te continueren in een voor hen vertrouwde, stabiele leefomgeving.

Daarnaast is de noodzaak om op dit moment te moeten verhuizen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangetoond. V heeft er weliswaar belang bij om uit de bijstandsuitkering te komen en een baan te vinden, maar zij heeft haar stelling dat het samenwonen in Leeuwarden en het netwerk van de nieuwe partner haar kansen op het vinden van werk vergroten, niet aangetoond. Daarbij heeft V gesteld dat haar nieuwe partner een drukke fulltime baan heeft met werkafspraken die regelmatig buiten kantooruren plaatsvinden. Het is in dat licht de vraag in hoeverre hij zou kunnen bijdragen in het opvangen van de kinderen als V aan het werk is, terwijl V in Groningen kan terugvallen op M en een voor de kinderen vertrouwd sociaal netwerk. De overige door V aangevoerde argumenten om te verhuizen acht de rechtbank, afgezet tegen voornoemde belangen van de kinderen, op dit moment onvoldoende zwaarwegend. Door met haar nieuwe partner te willen samenwonen en in financieel opzicht afhankelijk van hem te worden, ook al is het de bedoeling dat dit voor korte duur zal zijn, brengt V zichzelf en de kinderen bovendien in een kwetsbare en onzekere positie mocht de sinds februari 2012 bestaande relatie op enig moment onverhoopt worden verbroken; een omstandigheid die, gelet op de duur van de relatie, door de rechtbank ook in ogenschouw wordt genomen.

De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken sinds de scheiding van partijen in 2009 in meerdere gerechtelijke procedures onderwerp van geschil is geweest en dat de kwaliteit van de communicatie over de kinderen op dit moment nog altijd te wensen overlaat. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat het risico dat de verstandhouding tussen partijen en het overleg over de kinderen verder zullen verslechteren wanneer V op dit moment gaat verhuizen. De contactregeling zal door de verhuizing immers niet alleen onvermijdelijk inhoudelijke wijzigingen ondergaan, maar ook in praktische zin (zoals het halen en brengen) meer van partijen vragen, waardoor het niet denkbeeldig is dat ook de uitvoering van de regeling in gevaar komt. Het behoeft volgens de rechtbank geen betoog dat dit niet in het belang van de kinderen zal zijn.
Het feit dat V de kinderen nog niet heeft geïnformeerd over de verhuizing, waardoor de rechtbank vraagtekens zet bij de mate waarin de verhuizing is voorbereid, en de zeer stellige opvatting van M dat de verhuizing erg snel komt na een korte periode van rust en stabiliteit rondom de omgang, zijn daarbij complicerende factoren. Dat V bereid is om met M over compensatiemogelijkheden te spreken, doet hier niet aan af.
Het verzoek van V wordt afgewezen.
Rechtbank Noord-Nederland, 11 juni 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:3470