
M en V zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun vier minderjarige kinderen (A, B, C en D). De kinderen zijn op 2 mei 2012 onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door Leger Des Heils Jeugdzorg en Reclassering (LJ&R).
Op 25 oktober 2012 heeft het hof een omgangsregeling vastgesteld tussen V en de vier minderjarigen, in die zin dat:
– vanaf de eerste week van november 2012 alle kinderen viermaal een
omgangsmoment hebben met V van eens in de veertien dagen van 15.00 uur tot 17.00
uur, waarbij de begeleiding van de omgang door LJ&R wordt geregeld en het LJ&R
bepaalt of alle kinderen tegelijk dan wel apart van elkaar omgang met V hebben,
alsmede de dag waarop de omgang plaatsvindt en de locatie waar de omgang
plaatsvindt;
– vanaf de eerste week van januari 2013 alle kinderen tweemaal één dagdeel van vier
uren, gelegen in het weekend, per veertien dagen onbegeleid omgang met V hebben;
– vanaf de eerste week van februari 2013 alle kinderen tweemaal een dag in het
weekend van 10.00 uur tot 19.00 uur per veertien dagen onbegeleid omgang met V
hebben;
– vanaf 1 maart 2013 alle kinderen eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur
tot zondag 17.00 uur onbegeleid omgang met V hebben.
Het LJ&R heeft V op 22 februari 2013 een brief gestuurd, met als onderwerp en bijlage een ‘plan omtrent de omgangsregeling’. Dit plan houdt kort gezegd in dat:
– C met ingang van 1 maart 2013, dan wel de eerst mogelijke datum, voor de duur van
een jaar om de drie weken op de vrijdagmiddag een bezoek zal hebben met V op het
kantoor van het LJ&R. Bij de eerste twee contactmomenten zal M zowel bij het begin
als bij het einde van het contact aanwezig zijn. Bij de volgende twee contactmomenten
zal M niet in de ruimte aanwezig zijn, behalve wanneer C hier om vraagt. De
gezinsvoogd zal bij alle deze vier momenten in de ruimte aanwezig zijn. Bij de
volgende twee contactmomenten zal de gezinsvoogd het contactmoment volgen achter
het glas, tenzij C aangeeft dit niet te willen;
– zodra D er klaar voor is om contact te hebben met V, zal het contact op dezelfde wijze
worden opgestart en op dat moment zullen C en D tegelijkertijd contact hebben met V;
– A en B zullen zelf beslissen of zij contact hebben of niet wanneer C en D wel contact
hebben met V;
– indien V geen medewerking aan dit plan verleent, zal een verzoek tot wijziging van de
omgangsregeling worden ingediend.
V verzoekt de rechtbank de schriftelijke aanwijzing van het LJ&R van 22 februari 2013 vervallen te verklaren.
Aan de orde is de vraag of de door het LJ&R aan V gezonden brief van 22 februari 2013 als een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:258 BW dient te worden beschouwd, ondanks dat het LJ&R de brief niet als zodanig heeft aangemerkt. De kinderrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Door de inhoud van het ‘plan omtrent de omgangsregeling’ wordt V – als gezaghebbende ouder – in het contact met haar kinderen beperkt. In de begeleidende brief stelt het LJ&R een verzoek tot wijzing van de omgang in te dienen indien V niet akkoord gaat met het plan. Hoewel V zowel telefonisch als in bedoelde brief in de gelegenheid is gesteld om op het plan te reageren, kon haar eventuele zienswijze de facto niet tot een andere beslissing leiden. De brief met het plan dient dan ook als een schriftelijke aanwijzing te worden beschouwd. Het LJ&R had evenwel niet de bevoegdheid om een dergelijke aanwijzing te geven, nu zij daarmee handelde in strijd met een eerdere rechterlijke beslissing (namelijk die van het hof van 22 februari 2013).
De kinderrechter verklaart de schriftelijke aanwijzing van 22 februari 2013 nietig en veroordeelt het LJ&R in de kosten van het geding.
Rechtbank Noord-Nederland, 4 april 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:3715