
De moeder verzoekt primair teruggeleiding van de minderjarigen naar Bosnië en subsidiair vastlegging en nakoming van een internationale omgangsregeling. Voorts heeft de moeder in verband met haar subsidiaire verzoek verzocht een ouderschapsonderzoek te gelasten, alsmede benoeming van een bijzondere curator (kinderpsycholoog). De minderjarigen verblijven sinds 10 september 2009 in Nederland.
De rechtbank gaat voorbij aan het niet-ontvankelijkheidverweer van de vader, nu uit artikel 8 HKOV blijkt dat een verzoek tot teruggeleiding kan worden gedaan aan de Centrale Autoriteit, doch dat dit geen formeel vereiste is.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging in de zin van het HKOV, nu de moeder in 2009 onmiskenbaar heeft ingestemd met het verblijf van de minderjarigen in Nederland, althans wist dat de vader van plan was om op korte termijn met de minderjarigen in Nederland te gaan wonen en zij zich daartegen niet heeft verzet. Integendeel, tussen de vader en de moeder is een omgangsregeling afgesproken die uitsluitend in vakantieperioden zou plaatsvinden. Volgens de moeder heeft zij deze verklaring/instemming, onder druk van de situatie waarin zij als vrouw van een strenge moslim verkeerde en waarin zij feitelijk nauwelijks rechten had, gedwongen afgelegd. De rechtbank acht het verweer van de moeder, gelet op de betwisting door de vader, onvoldoende onderbouwd en gaat daaraan voorbij. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de weergave van de moeder omtrent de gang van zaken rond de echtscheiding die is opgenomen in stukken van de Bosnische Centrale Autoriteit geen blijk geeft van uitgevoerde ongeoorloofde druk en dwang bij de afspraken rondom de echtscheiding noch dat de wil van de moeder om daarmee in te stemmen ontbrak. Het verzoek tot teruggeleiding wordt afgewezen.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek is de rechtbank van oordeel dat zij onbevoegd is van dit verzoek kennis te nemen, nu de minderjarigen hun werkelijke verblijfplaats in [woonplaats] hebben. De rechtbank verwijst de zaak met betrekking tot het subsidiaire verzoek naar de rechtbank Rotterdam ter verdere behandeling.
Rechtbank Den Haag, 16 april 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:7882