
M en V zijn in 2003 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee – thans nog minderjarige – kinderen zijn geboren. Het huwelijk is in 2010 door echtscheiding ontbonden.
Op 19 december 2012 heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan V toekomt. M is hiertegen in hoger beroep gekomen.
Het hof stelt vast dat sinds de echtscheiding in 2010 V het gezag over de minderjarigen feitelijk alleen heeft uitgeoefend. Mede vanwege zijn lichamelijke en geestelijke problematiek heeft M sindsdien geen feitelijke invulling gegeven aan het gezag; hij heeft zich sinds de echtscheiding in 2010 niet met de verzorging en opvoeding van de kinderen bemoeid en de kinderen niet meer gezien of gesproken. Gebleken is dat M onmachtig is om belangstelling voor zijn kinderen te tonen en dat hij daartoe ook geen concrete pogingen heeft ondernomen. M kent de kinderen thans onvoldoende.
Hoewel M vanwege zijn problematiek inmiddels onder begeleiding staat van Stichting Prisma, acht het hof – mede gelet op hetgeen M in de stukken en ter zitting naar voren heeft gebracht – het niet waarschijnlijk dat daar, ondanks de wens van M om tot contact tussen hem en de kinderen te komen, op termijn verandering in zal komen. Dat brengt het hof tot het oordeel dat de minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijke gezagsuitoefening van de ouders over de minderjarigen ontbreekt. Gelet hierop acht het hof, evenals de rechtbank, het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag van de ouders over hen wordt beëindigd en dat V alleen met het gezag over hen wordt belast. Een en ander laat evenwel onverlet dat V wel een informatieplicht jegens M heeft, die tot doel heeft hem op de hoogte te houden omtrent de ontwikkeling van de kinderen.
Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 18 juli 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3253