
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest, welk huwelijk in 2005 door echtscheiding is ontbonden. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort de (voormalig) echtelijke woning. De woning is belast met een hypothecaire schuld, waarvoor M en V beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Bij beschikking van de rechtbank van 14 november 2008 hebben partijen de navolgende aanvullende afspraken gemaakt:
1. tot het moment dat zal blijken dat M de echtelijke woning in eigendom kan verkrijgen,
zal hij deze woning blijven bewonen en zorg dragen voor betaling van de
hypotheekschuld;
2. zodra M financieel in de gelegenheid is de woning in eigendom te verwerven, zal hij
zulks bewerkstelligen onder ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van V.
Tot dat moment blijven zowel de woning als de hypothecaire geldlening ten name van
beide partijen;
3. M zal V niet aanspreken wegens een eventuele onderwaarde, V zal geen aanspraak
maken op een eventuele overwaarde.
V vordert veroordeling van M tot het op zijn naam zetten van de woning, onder gelijktijdige overname van de hypotheek en ontslag van V uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, dan wel, subsidiair, veroordeling van M zijn medewerking te verlenen aan het te koop aanbieden van de woning tegen een prijs van tenminste € 180.000.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van V afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. V gaat in hoger beroep.
Partijen zijn verdeeld over de uitleg van de tussen hen gemaakte afspraken rond het woonhuis en de hypotheek. M gaat er van uit dat partijen een overeenkomst zonder tijdsbepaling zijn aangegaan en dat hij er in zal moeten slagen de woning en de hypotheek op enig moment over te nemen. Op dat moment zal V uit haar hoofdelijkheid worden ontslagen. Tot dat moment zal M alle lasten verbonden aan de woning voldoen en tevens zorg dragen voor de betaling van de hypotheek.
Volgens V geldt er een tijdsbegrenzing, weliswaar niet uitdrukkelijk overeengekomen, maar voortvloeiende uit een algemeen beginsel dat zij niet verplicht kan worden voor onbepaalde tijd in een onverdeeldheid (de gemeenschappelijke woning) te moeten berusten.
V ziet de tijdsbepaling als een aanvulling op de reeds gemaakte afspraken, die overigens geen wijziging van die afspraken tot gevolg heeft. M ziet de tijdsbepaling als een nieuwe voorwaarde: indien deze voorwaarde reeds bij het maken van de afspraken was gesteld, zou hij niet tot de overeenkomst zijn toegetreden.
Het hof acht het voorshands het meest in de rede te liggen dat beide partijen bij het aangaan van de litigieuze overeenkomst niet hebben voorzien dat er zo veel tijd zou gaan verstrijken als thans het geval is, waarbij bovendien ook voor hen niet voorzienbaar was dat de marktomstandigheden in die periode ook nog eens drastisch veranderden. Hetzelfde geldt voor het ontstaan van een onderwaarde als thans aan de orde (volgens M een bedrag van € 22.000). Het hof betrekt daarbij dat het een feit van algemene bekendheid is dat de waarde van onroerende zaken, ook woningen, sedert 2008 fors is gedaald.
De stukken die M heeft overgelegd wijzen er naar het oordeel van het hof op dat hij het niet voor elkaar heeft gekregen –en voorlopig ook nog niet voor elkaar zal krijgen –de woning met de daaraan verbonden hypothecaire lening over te nemen met een ontslag van V uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Het hof is voorshands van oordeel dat M onder de gegeven omstandigheden voldoende aan zijn (in 2008 overeengekomen) inspanningsverplichting jegens V heeft voldaan.
Naar het oordeel van het hof is onder de gegeven omstandigheden het enkele tijdsverloop geen aanleiding de overeenkomst aan te vullen als door V voorgestaan en haar vorderingen toe te wijzen. De omstandigheid dat V dan vooralsnog in de onverdeeldheid zal (moeten) blijven, maakt dat niet anders. Daarbij speelt een rol dat onweersproken is dat M tot op heden aan zijn financiële verplichtingen jegens de hypotheekverstrekker voldoet, en V tot op heden niet door de bank aangesproken is. Alles overziende acht het hof de vordering thans niet voldoende spoedeisend.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt V in de proceskosten.