Het hof is van oordeel dat met name de noodzaak van de verhuizing onvoldoende aannemelijk is geworden, evenals de mate waarin die verhuizing is doordacht en voorbereid met het oog op het belang van de minderjarige om zoveel mogelijk in zijn vertrouwde sociale omgeving te blijven en met het oog op de continuïteit van de zorg van zijn vader. Het hof is er in dit verband niet van overtuigd geraakt dat de moeder bij haar beslissing om naar B te verhuizen ook het belang van de minderjarige voor ogen heeft gehad. Ter zitting van het hof is gebleken dat het veeleer ging om een impulsieve actie van de moeder: zij voelde zich onveilig door de opgelopen spanningen tussen haar en de vader en wilde daarom weg uit zijn directe omgeving. De moeder is hierop met de minderjarige naar B verhuisd, een plaats die op zo’n 115 km van A ligt.

De moeder stelt dat het zeer moeilijk was om (in de directe omgeving van A) een betaalbare woning te vinden. Het hof is van oordeel dat de moeder deze stelling, gezien de betwisting daarvan door de vader en mede gezien het indertijd door de vader gedane aanbod om een deel van de woonlasten van de moeder te betalen, onvoldoende heeft onderbouwd.
Voorts is het hof niet gebleken, zoals de moeder stelt, dat zij in B haar eigen netwerk en haar familie heeft en het mede met het oog op haar huidprobleem van belang is dat zij zich dicht bij dit netwerk en haar familie diende te vestigen. Weliswaar is de moeder geboren in B, maar zij heeft deze plaats al op haar 19e verlaten om zich in A te vestigen. De enige familie die de vrouw in B heeft, zijn haar moeder en haar stiefvader, met welke laatste zij zelfs geen of zeer beperkt contact heeft. En ondanks haar huidprobleem heeft zij al vele jaren, verwijderd van haar familie, een bestaan weten op te bouwen in A.
De verhuizing naar B heeft verstrekkende gevolgen gehad voor de minderjarige. Hij is uit zijn vertrouwde omgeving gehaald, heeft van school moeten wisselen, vriendjes moeten opgeven en is op ruime afstand van zijn vader komen te wonen, waardoor het contact met deze minder is geworden. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende onderbouwd dat er indertijd geen alternatieven waren voor B die minder verstrekkende gevolgen hadden voor de minderjarige.

De vraag waar het hof zich vervolgens voor gesteld ziet, is of het op dit moment in het belang van de minderjarige is om binnen korte tijd weer van woonplaats – en daarmee van school en sociale omgeving – te veranderen. Gezien de omstandigheden, waaronder ook zijn leeftijd, is het hof van oordeel dat het voor de minderjarige nu nog vrij makkelijk is om te veranderen van school en omgeving, mede in acht genomen het feit dat hij daar in een voor hem bekende omgeving zal terugkeren. Het hof realiseert zich dat er bij een terugverhuizing met name van de moeder een grote mentale stap wordt gevraagd, maar in deze dient het belang van de minderjarige het zwaarst te wegen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30 mei 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4196