
Het huwelijk van M en V is in 2012 door echtscheiding ontbonden. Partijen waren gehuwd onder uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. In de huwelijkse voorwaarden was een periodiek verrekenbeding opgenomen, maar hieraan is nimmer uitvoering gegeven.
Tijdens het huwelijk hebben partijen een woning gekocht die alleen op naam van M is gezet. De koopprijs is toen volledig gefinancierd met een hypotheeklening ten name van beide partijen. Tijdens het huwelijk zijn er alleen rentebetalingen gedaan op de hypotheekschuld. Tussen M en V is in geschil of de overwaarde van de woning moet worden verrekend.
V beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt daartoe onder meer dat de keuze voor zowel de huwelijkse voorwaarden als de tenaamstelling van de woning uitsluitend is ingegeven door het feit dat er mogelijk sprake was van schulden uit haar eerste huwelijk. De bedoeling van partijen was dan ook nadrukkelijk de bescherming van het vermogen tegen derden. V ging er altijd vanuit dat een eventuele overwaarde van de woning gemeenschappelijk zou zijn.
Het hof is van oordeel dat het niet aanvaardbaar is indien V niet zou kunnen meedelen in de opbrengst van de woning. Het hof neemt hierbij in overweging (1) dat de aankoop van de woning volledig is gefinancierd met een hypothecaire geldlening ten name van beide partijen, (2) dat met overgespaard inkomen een polis levensverzekering is bekostigd die bedoeld was om te worden gebruikt voor aflossing van de hypotheek en (3) dat de woning uitsluitend op naam van M is gesteld om eventueel verhaal van schuldeisers op de woning te beperken.
Het hof bepaalt dat de helft van de opbrengst van de echtelijke woning aan V toekomt.
Gerechtshof Den Bosch, 11 juli 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3410