
M en V zijn in 2002 gehuwd. Hun huwelijk is in 2007 door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn twee, thans nog minderjarige, kinderen geboren, over wie M en V gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen verblijven bij V.
De rechtbank heeft V in april 2013 vervangende toestemming verleend om met ingang van de zomervakantie van 2013 met de kinderen van [A] naar [B] te verhuizen. M gaat in hoger beroep.
M verzoekt het hof de schorsing te bevelen van de werking van de beschikking van de rechtbank, alsmede het verzoek van V, om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [B] te verhuizen, alsnog af te wijzen.
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient het hof de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van de kinderen is een eerste overweging, maar dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Met het oog op deze belangenafweging is het noodzakelijk dat het hof inzicht heeft in het belang van de kinderen. Meer in het bijzonder dient duidelijkheid te bestaan over de vraag of en in hoeverre een verhuizing naar [B] in hun belang is. Dat geldt temeer nu gebleken is dat het oudste kind gedragsproblemen vertoont, zowel thuis als op school. Het hof beschikt in dit stadium niet over voornoemd inzicht, en het antwoord op voormelde vraag is nog niet duidelijk.
Partijen verschillen ernstig van mening over het belang van de kinderen bij de voorgenomen verhuizing. Anders dan V meent, kan in dit stadium niet van de juistheid van haar stellingen over het belang van de kinderen worden uitgegaan, nu deze door M gemotiveerd zijn betwist. Het hof verzoekt daarom de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de vraag of – en in hoeverre – een verhuizing naar [B] in het belang van de kinderen is.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de werking van een rechterlijke uitspraak de belangen van ieder der partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem/haar verkregen rechterlijke beslissing direct ten uitvoer te leggen. De kans van slagen van het hoger beroep dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven. In zaken als de onderhavige, waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, is de rechter gehouden het belang van de kinderen eveneens zwaar te laten wegen.
Het hof is van oordeel dat het belang van M bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van V bij onmiddellijke tenuitvoerlegging daarvan. Partijen twisten over de vraag of V met de kinderen mag verhuizen naar [B]. In hoger beroep zullen de standpunten van partijen opnieuw worden beoordeeld, waarna de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd of vernietigd. In het laatste geval zal dit, gelet op het standpunt van M, tot gevolg hebben dat de kinderen in hun huidige woonplaats blijven. Tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking in dit stadium zal er dan toe leiden dat de kinderen tweemaal in korte tijd zullen moeten verhuizen, met een ingrijpende verandering van hun sociale omgeving tot gevolg. Dat is evident niet in hun belang.
Tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking brengt tevens onvermijdelijk met zich mee dat het verblijf van de kinderen in [B] na de verhuizing een vaststaand feit wordt waarmee in de hoofdzaak bij de uiteindelijke afweging van alle betrokken belangen, waaronder dat van de kinderen, rekening dient te worden gehouden. Naar het oordeel van het hof bestaat daarmee de kans dat de (proces)positie van M op onaanvaardbare wijze wordt beïnvloed.
Zonder aan de waarde van het belang van V bij tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking af te doen, is het hof van oordeel dat dit in het licht van het voorgaande minder zwaar weegt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de kinderen ook bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking wellicht tweemaal in korte tijd zullen moeten verhuizen, gelet op de verkoop en eigendomsoverdracht van de huidige woning van V. Het hof acht evenwel de daarmee gepaard gaande verandering van leefomgeving voor de kinderen minder ingrijpend dan de verandering die zal plaatsvinden, indien V met de kinderen op korte termijn naar [B] verhuist en vervolgens weer terug naar [A]. De kinderen kunnen immers naar dezelfde school blijven gaan. Voorts is in dit stadium onvoldoende aannemelijk geworden dat het noodzakelijk is dat V zich op korte termijn daadwerkelijk in [B] vestigt. Hetgeen V voor het overige heeft aangevoerd ter ondersteuning van haar belang en dat van de kinderen, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof wijst het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking toe.
Gerechtshof Amsterdam, 24 juni 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1831