
Kinderalimentatie en co-ouderschap. Wijze van toedeling van kosten kinderen aan ieder van de ouders. Het hof sluit in deze vechtscheiding aan bij hetgeen partijen om fiscale redenen hebben afgesproken.
Het huwelijk van M en V is in 2012 door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn drie, thans nog minderjarige, kinderen geboren. Het oudste kind staat ingeschreven op het adres van M, de twee andere kinderen op het adres van V. Ieder van partijen genereert de eigen fiscale kortingen die verband houden met de kinderen, de kinderbijslag van de drie kinderen wordt 50-50 tussen partijen verdeeld. Er is sprake van een gedeelde zorg, waarbij de kinderen de helft van de tijd bij de ene en de andere ouder verblijven.
De rechtbank heeft, na een draagkrachtvergelijking, bij de echtscheidingsbeschikking bepaald dat M maandelijks € 90 aan kinderalimentatie aan V dient te voldoen. M is hiertegen in hoger beroep gekomen.
Volgens M is het voldoen van kinderalimentatie alleen gerechtvaardigd als partners geen vergelijkbaar inkomen kunnen verwerven. Dat bij co-ouderschap geen alimentatie betaald wordt, is volgens M gebaseerd op het principe dat beide ouders gelijkelijk in natura bijdragen aan de verzorging van de minderjarigen.
V stelt dat het niet zo is dat bij een co-ouderschapsregeling per definitie wordt uitgegaan van een gelijke deling van de kosten van de ouders. Ouders dienen naar rato van hun draagkracht bij te dragen. De wijze waarop de zorg is verdeeld, doet hier niet aan af, aldus V.
Het hof stelt vast dat M en V in een voortdurende en niet aflatende strijd zijn gewikkeld over de financiële bijdrage die ieder levert in de kosten van de kinderen. Partijen stellen dat sprake is van co-ouderschap, maar daarvan is naar het oordeel van het hof geen sprake waar het gaat om het nemen van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de financiële zorg voor de kinderen. Het feitelijk – zo veel mogelijk gelijkelijk – verdelen van de zorg impliceert in beginsel een gelijke verdeling van de kosten voor de kinderen. Partijen hebben daartoe ook het fiscale klimaat geschapen door de drie kinderen op verschillende adressen in te schrijven, maar slagen er niet in elkaar te vertrouwen en duidelijke financiële afspraken te maken.
Tegen de hiervoor genoemde achtergrond is het volgens het hof weliswaar mogelijk een oordeel te geven over de geschilpunten die partijen verdeeld houden, maar dit zal – bij de huidige stand van zaken – vrijwel onmiddellijk leiden tot nieuwe conflicten zodra zich een wijziging voordoet, of partijen opnieuw in debat raken over al dan niet te verrekenen kosten, een en ander nog afgezien van de omstandigheid dat indien partijen opnieuw gaan procederen een nieuwe rekenmethode zal gelden. Het hof sluit daarom aan bij de zorgverdeling die partijen kunstmatig, met het oog op de fiscaliteit, hebben gekozen.
Beide partijen gaan er vanuit dat de behoefte van de kinderen € 1.500 per maand bedraagt (€ 500 per kind) en dat die behoefte moet worden verhoogd met de daadwerkelijk gemaakte kosten voor de kinderopvang. Niet in geschil is dat beide partijen voldoende draagkracht hebben om volledig in die behoefte te voorzien. De vraag die voorligt, is of het redelijk is dat M moet/kan bijdragen in de kosten van de kinderen die V maakt.
Nu de kinderbijslag gelijk wordt verdeeld, laat het hof die toelage buiten beschouwing. Het hof is van oordeel dat het aan partijen is om de kosten van de kinderopvang op gelijke wijze met elkaar te verrekenen. Nu tussen partijen geen overleg mogelijk is, acht het hof het niet zinvol om hen over andere zaken met elkaar te confronteren. Dit betekent dat het hof het standpunt van M, dat hij aanspraak heeft op opvangkosten, ook al worden die niet gemaakt, niet volgt.
Het hof gaat er voorts vanuit dat degene bij wie de kinderen staan ingeschreven alle kosten van levensonderhoud draagt die met dat kind/die kinderen samenhangen. Nu bij V twee kinderen staan ingeschreven en bij M één kind, acht het hof het redelijk dat M bijdraagt in de kosten van levensonderhoud, aangezien deze in beginsel voor gelijke delen van partijen komen.
Dat betekent dat – nu de overige kosten gelijk over de ouders zijn verdeeld – ook de hiervoor genoemde kosten ad € 1.500 gelijk over de ouders kunnen worden verdeeld. Dat leidt tot de conclusie dat M € 250 per maand (€ 750 minus € 500) moet bijdragen in kosten van de kinderen die bij V staan ingeschreven, derhalve een bijdrage van € 125 per kind per maand.